Kalkovens. Alleen al de markante kegelvorm maakt nieuwsgierig. Voor jongere generaties is inmiddels uitleg noodzakelijk om duidelijk te maken waarvoor de ovens dienden. Toch waren de kalkovens meer dan 5 eeuwen lang niet weg te denken uit Hasselt en Zwartsluis. Talloze inwoners verdienden er hun brood mee. In Hasselt zijn nog twee exemplaren als industrieel monument bewaard gebleven; in Zwartsluis viel de laatste kalkoven enkele jaren geleden onder de slopershamer.
In de archieven worden voor het eerst kalkovens in Hasselt en Zwartsluis vermeld in respectievelijk 1504 en 1538. Maar waarschijnlijk waren ze er al veel eerder. Kalkovens werden gebruikt voor de fabricage van schelpkalk, een belangrijk bestanddeel van metselspecie en beton. Daarvoor werden schelpen in de ovens verhit tot meer dan 1.000° Celsius.
De bedrijfstak was nauw verbonden met de scheepvaart. De schippers visten de schelpen aanvankelijk langs de kust van de Noordzee. Later haalden ze de schelpen ook uit de Waddenzee. De schippers lieten er bij eb hun schip droogvallen, waarna de schelpen voor het oprapen lagen.
Voor de verhitting van de schelpen waren grote hoeveelheden turf nodig. Die turf haalden de schippers uit het Land van Vollenhove en uit Drenthe. De kalkbranders legden de turf in lagen van 50 cm in de kalkoven, daartussen kwam dan een laagje schelpen van 10 cm. Het eindproduct, de kalk, werd niet alleen in de regio afgezet, maar voor een belangrijk deel ook via de Zuiderzee in Noord- en Zuid-Holland.
“De ware zenuwe van onsen staat”
Het economisch belang van de kalkovens was groot. In brieven aan de Staten van Overijssel wezen de Sluziger kalkbranders erop dat het wegvallen van de kalkbranderij gevolgen zou hebben voor “vele honderd andere ingesetenen van de Sluis”, zoals de schippers en hun personeel. Alleen al in Zwartsluis waren in die tijd ongeveer 60 pramen bij het vervoer betrokken. En niet onbelangrijk: elke doorvaart van schepen met een lading turf, schelpen of kalk bracht het dorp geld in het laatje. De kalkbranders wonden er geen doekjes om: “de negotie en commercie [mocht] als de ware zenuwe van onsen staat op generleij wijse worde belemmerd ofte onderdrukt”.
Een kwestie van meten
De briefwisseling tussen de kalkbranders en de Staten van Overijssel kwam voort uit een conflict over het meten van inhoud van de kalktonnen. Volgens de Sluzigers was er niets mis met hun metingen, maar de Staten dachten daar anders over. De kalktonnen uit Zwartsluis zouden kleiner zijn dan andere in de provincie gebruikte tonnen. Zo kon er worden gesjoemeld met het gewicht. De emoties liepen over en weer hoog op, zeker toen de Staten schepen aan de ketting lieten leggen. Zwartsluis verloor de strijd: vanaf 1728 moesten alle kalktonnen worden geijkt door een bevoegde ijker. Bij goedkeuring liet deze de tonnen voorzien van het wapen van de drost van Vollenhove of de hoogschout van Hasselt.
Het einde van de kalkbranderij
Al tijdens de 19de eeuw verminderde het belang van de kalkbranderij, zeker toen tegen het einde van die eeuw in de bouwwereld cement de plaats van kalk ging overnemen. Ook door het stijgen van de turfprijzen was de kalkwinning nauwelijks meer rendabel. Omstreeks de jaren dertig van de 20ste eeuw kwam in Zwartsluis een einde aan deze eeuwenoude bedrijfstak. In Hasselt ging de productie op kleine schaal nog tot de jaren negentig door om restaurateurs van historische monumenten te kunnen voorzien van de kalk zoals ze die vroeger gebruikten. Er is in Hasselt een bezoekerscentrum ingericht bij de twee overgebleven exemplaren aan het Kalkovenwegje achter het Gemeentehuis.
Bron:Regiocanons.nl